Vrijzinnige verhalenavonden
Alvin De Coninck over strijdvaardigheid, communisme, jeugd, Antwerpen, vrijzinnigheid, humanisme en leger
Alvin De Coninck: Ik ben “strijdend” op de wereld gekomen. Ik kom uit een “weerstandsgezin”. Mijn vader was van Mechelen. Mijn moeder komt uit het Antwerps-Joods milieu. Geëngageerd in de communistische partij, waar mijn vader een leidinggevende functie gaat waarnemen, is de strijd bij mij altijd aanwezig geweest. Ik herinner me dat ik in 1950 de eerste stickers kleefde voor het referendum tegen Leopold III.
Eigenlijk heb ik nooit last gehad van godsdienst, want ik ben opgegroeid in Antwerpen. Daar waren er stadsscholen, “de scholen zonder God”, zoals ze een paar jaar later genoemd zouden worden. Men kon daar opgroeien als vrijzinnige zonder te beseffen dat Vlaanderen katholiek was, op voorwaarde dat men met de tram twee haltes voor het eindpunt afstapte. De randgemeente van Antwerpen had namelijk een andere politieke en ideologische verhouding. Het was maar later dat ik geconfronteerd werd met het bestaan van een strijdend humanisme. Aanvankelijk was dat voor mij niet prioritair, omdat we ons vooral met sociale kwesties en dergelijke bezighielden. We keken een beetje verbaasd op toen we alliantie moesten vormen met onze liberale vrienden. Daarna zal dat allemaal wel bijgeschaafd worden. We hadden eigenlijk weinig last daarvan. In Antwerpen kon je opgroeien zonder de klerikale druk. We hadden daar sportorganisaties, kinderorganisaties van “Kindervreugd”… Die laatsten organiseerden kampen, een beetje zoals bij de scouts.
Het is maar op latere leeftijd dat ik eigenlijk beseft heb dat er nog een grote discriminatie bestond tegenover de vrijzinnigen. De eerste keer dat ik daarmee geconfronteerd werd, was in het leger. In de context van de drie dagen in het Klein Kasteeltje , moest er ingevuld worden: “Bij welke jeugdvereniging ben je aangesloten?” Ik had opgeschreven: “KJ”. Dat was de “Kommunistische Jeugd”. Diegene die dat moest verbeteren, heeft daar “KAJ” van gemaakt. Aansluitend bij mijn profiel, werd ik aangeduid om de zondagmorgen de kachel in de kapel aan te steken voor de mis. Ik heb dat toen geweigerd. Dat veroorzaakte wel een rel, want men was niet gewoon dat mensen op die manier reageerden uit ideologische redenen. Ik werd ondersteund vanuit onverwachte hoek. Bepaalde hogere officieren hadden dat wel geapprecieerd.
Ik ga een kleine anekdote vertellen, want de feiten zijn toch verjaard. Het heeft betrekking op 1963, de periode van de Belgische interventies tegen de Democratische Republiek Congo. Toen wij in het leger gingen, moesten wij een briefje tekenen dat we een paar bottines hadden gekregen. Daartussen zat er ook een briefje waarin je je kon aanmelden als vrijwilliger om ingezet te worden in de overzeese gebieden. De meeste van mijn collega’s, jongeren van achttien, negentien jaar, dachten dat dat met de zeemacht was en tekenden dat allemaal. Op een bepaalde dag werd iedereen in de kazerne geconsigneerd. Het was het einde van de week, de vrijdagavond. Niemand mocht naar huis en diegenen die getekend hadden, zouden de maandagmorgen naar Congo vertrekken om ingezet te worden voor de belangen van de Union Minière. Men vroeg aan mij of ik er nog iets kon aan doen, omdat men wist dat ik met politiek bezig was. Ik zei: “Ik kan daar ook niets aan doen. Ik kan dat niet tegenhouden.” Ik heb er echter voor gezorgd dat ik aan een verfpot geraakt ben. Vanbinnen op de muren van de kazerne was er veel plaats. Ik heb erop geschreven: “Belgische soldaten schiet niet op uw Congolese broeders!” Die foto zal nog verschijnen in “Jeune Afrique”. Het was een kazerne in opstand. Niemand mocht vertrekken. Ik werd toen bij de veiligheidsofficier, een vrijzinnige, geroepen. Hij vroeg of ik wist wie dat gedaan had, maar ik zie: “Nee.” “Ga je dat volhouden?” “Ja.” Hij zei: “Het is goed. Ga nu naar de infirmerie en vraag iets om die verf vanonder uw nagels te doen.” Hij gaf me een schouderklop en zei dat het vreselijk was dat men de soldaten inzette als kanonnenvlees voor de Union Minière. “Goed gedaan, maar u weet het: vanmiddag hou vol dat je het niet weet.” Dat is dan vrij goed verlopen.