Vrijzinnige verhalenavonden
Het publiek over socialisme, antiklerikalisme, Brugge, burgerlijke begrafenis, fakkel, symbolen, niet-confessionele zedenleer
Patje De Buck: Ik kom uit een socialistisch, ongelovig nest. Er werd niet gezegd dat wij vrijzinnig waren; wij waren ongelovig en wij waren zeker antiklerikaal. In Brugge was de kerkgemeenschap zeer sterk en heel veel mensen – zeker de gewone mensen – werden onder druk gezet. Dat was ook het geval voor de notabelen, die daaraan ook moesten gehoorzamen. Mijn grootvader werd in 1953 burgerlijk begraven en er werd geweigerd om hem op de normale begraafplaats te begraven. Mijn ouders zijn daar moeten tussenkomen, want hij moest eigenlijk als burgerlijk begravene bij de zelfmoordenaars en de gevangenen begraven worden. Uiteindelijk is hij toch tussen andere mensen begraven. Een fakkel bestond toen nog niet. De symbolen die gebruikt werden, waren de twee handen aan elkaar of de roos.
In 1953 zat ik in het eerste leerjaar. Ik ging naar het Koninklijke Lyceum. Daarvoor ging ik naar ‘t Fröbeltje. Mijn papa was ook een vechter, een antiklerikale vechter. Die stond als jonge gast hier op het Simon Stevinplein, zijnde een jongentje van de école moyenne, de gasten van de Frères op te wachten om ‘een babbeltje te slaan’. En hij won. In 1953 zat ik in het eerste leerjaar in het Koninklijk Lyceum, maar daar had je ook juffrouwen die gelovig waren. Zij konden niet verstaan dat je geen godsdienst volgde. Ze zeiden dan: “De Buck, zet je maar vooraan in klas daar, in die andere klas; zo ziet iedereen dat jij geen godsdienst volgt.” Of ik moest in de gang zitten wachten met Marion Schubert. Dat was de enige die ook geen godsdienst volgde.
Christiane Blieck: Wij waren maar met twee meisjes in de hele gemeente Sint-Andries die in de stad naar het lyceum gingen.
Patje De Buck: Ik stond voor een dilemma toen ik 12 jaar was. Natuurlijk heb ik geen eerste communie gedaan en een lentefeest bestond toen nog niet. Er was niets. De meesten deden het voor de cadeautjes en het schone kleedje. Je zag die meisjes dan de tweede dag ook nog eens binnenkomen en handjes en spekjes geven, maar wij hadden niets. Ik zag daar ook niet van af. Er werd daar ook niet over gesproken. Toen ik 12 jaar was en ook geen plechtige communie deed, zeiden ze: “Doe jij geen plechtige communie? Welke zwijnen hebben jou eigenlijk opgevoed?” Ze stelden ook een tweede vraag, die mij als kind enorm gefrappeerd heeft: “Waarom leef je dan?” Omdat ik geen plechtige communie deed, vroegen ze me waarom ik dan leefde. Ik begon mij dan toch vragen te stellen en ik werd eigenlijk bang. In het 6de leerjaar moest je examen afleggen en ik werd zodanig uitgescholden, dat ik het Ave Maria en het Onzevader van buiten heb geleerd. Ik ben dan in mijn eentje naar de Sint-Walburgakerk naast de school geweest. Uiteindelijk zat dat niet in mij en is dat uitgestorven. Ze wilden toch een soort angst inboezemen. Door de georganiseerde vrijzinnigheid is de term ‘vrijzinnigheid’ uiteindelijk ontstaan. Er was nood aan. Vroeger hadden de mensen geen nood aan vereniging. We hebben daar eigenlijk nooit nood aan gehad. De scoutsverenigingen, de katholieke verenigingen, die hadden natuurlijk sterke macht en veel geld.
Gust Verspeelt: De term ‘vrijzinnig’ bestond in Nederland al voor de oorlog.
Patje De Buck: Maar niet in Brugge. In Gent en zo… Als ik de verhalen van Monique hoor— In Brugge ligt dat tot op heden nog zeer gevoelig.
Publiek: De term ‘vrijzinnigheid’ is op beginnen komen met de eerste lentefeesten. Vrijzinnigheid, lentefeest,… dat begon te groeien in de jaren 1970.
Charles Verlinde: Je moet eens nagaan hoeveel mensen er reeds rondlopen die de vrijzinnigheid moeten steunen: de morele consulenten, in de hospitalen, in de Centra Morele Dienstverlening, in de huizenvandeMens,… Er lopen enorm veel mensen rond die de vrijzinnigheid moeten promoten. Je kan zeggen: “Ze doen het niet goed.” Nee, ze doen het niet goed. Ze zouden het veel beter moeten doen, veel actiever. Van alle IMD’s zit er hier maar één personeelslid en ze zijn met zes. Je moet niet komen voor mij, maar er zit er maar één. Je kan zeggen: “Waar moeten ze gaan?” Ze moeten toch die activiteiten steunen.
Patje De Buck: Het is niet omdat er nu veel kinderen zedenleer volgen dat het allemaal vrijzinnige kinderen zijn.
[Instemmend geroezemoes vanuit het publiek.]
Charles Verlinde: Neen, maar ze volgen het.