VRIJZINNIGE VERHALENAVONDEN
Jean-Jacques De Gucht over vrijzinnigheid, grondwettelijke erkenning 1993, niet-confessionele zedenleer, dogmatiek en godsdienst
Jean-Jacques De Gucht: Pas de laatste 50 jaar heb je echt een evolutie gekregen, waardoor de vrijzinnigen…: Je hebt de opkomst van de lessen zedenleer op de scholen. Je hebt de herkenning vanuit de overheid van wat de vrijzinnigen doen. Je moet echter oppassen dat je inderdaad niet vervalt in eenzelfde dogmatisch – dat is misschien een verkeerd woord, maar het komt er wel een beetje op neer – “tegen iets zijn”. Ik denk dat een vrijzinnige vooral voor iets moet zijn, dat die open moet staan voor discussie en dialoog en dat die vooral kritisch moet denken. Als je echter vervalt in een eigen groot gelijk… Daar moet je mee opletten.
Jimmy Koppen (interviewer): U krijgt natuurlijk soms in de media, in de publieke opinie, het etiket “fanatiek” opgespeld. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de thema’s waar u in het parlement mee bezig bent, euthanasie bijvoorbeeld.
Jean-Jacques De Gucht: Ik heb ooit, toen ik 25 was, in de senaat een voorstel mee getekend. Dat was een voorstel waarbij men naar een verdere scheiding van kerk en staat ging; onder andere in verband met de pauselijke nuntius en de rangorde. Eén van die zaken daarin was dat een nieuwe begraafplaats niet mocht verwijzen naar een welbepaalde religie. Dat moest een begraafplaats zijn. De redenering werd gevolgd dat een kerkhof geen kerkhof meer is, maar een begraafplaats waar mensen met verschillende achtergronden hun laatste rustplaats moeten hebben. Een zekere CD&V’er – die daarna nationalist geworden is en daartussen ook journalist is geweest, nooit echt top geweest, maar… – vond het nodig om te zeggen dat de jonge De Gucht alle kruisbeelden van de graven wilde halen. Er was een cartoon bij met een voorhamer. Het was de moeite. Dat is wel op mij blijven kleven.
In de afgelopen legislatuur zijn we erin geslaagd om het dossier euthanasie te bespreken. Men bekijkt het nu alsof het enkel over minderjarigen ging, maar we hebben wel degelijk ook andere zaken aangekaart. Het is alleen spijtig dat het dermate dicht bij het einde van de legislatuur is gebeurd, waardoor we andere tekortkomingen – en er zijn er nog wel enkele aan de euthanasiewetgeving – niet hebben kunnen behandelen. Niettemin is het wel nog altijd één van de meest vooruitstrevende, als je het op wereldvlak bekijkt. Eén van die tekortkomingen is dat een arts op elk moment vrij is om te beslissen hoe hij of zij omgaat met euthanasie, in tegenstelling tot de instelling, die dat niet is. De instelling moet de vrijheid geven aan de arts om zelf zijn geweten te volgen en moet vooral ook de mogelijkheid geven om de rechten die de wetgever aan de patiënt garandeert te vrijwaren. Wij hadden daar een voorstel rond geschreven. Eén van de eerste denkpistes was om met een externe arts te werken, als dat nodig zou zijn. Misschien ben ik op een moment in de politiek gestapt waarop ze heel veel met cartoons werkten, maar op dat moment was er een cartoon waarop ik afgebeeld werd – en ik ben nogal gemakkelijk af te beelden: een politieker met lang haar – met een tas met spuiten en binnenging in een katholiek ziekenhuis. Dat zorgt er inderdaad voor dat je in een systeem komt, waarin je wordt afgeschilderd als iemand die tegen gelovigen is, terwijl dat eigenlijk helemaal niet het geval is. Ik vind het fantastisch dat wij in een maatschappij leven waarin mensen zelf kunnen kiezen op welke manier zij in het leven staan en dat wij dat garanderen. We moeten echter ook garanderen dat we kritisch blijven kijken naar die verschillende godsdiensten die hier de vrijheid hebben. We moeten er ook voor zorgen dat de waarden en normen die in deze maatschappij gelden – namelijk de gelijkheid van man en vrouw, de scheiding van geloof en staat – op een juiste manier worden ingevuld en op een juiste manier doorgegeven worden aan volgende generaties.