Vrijzinnige verhalenavonden
Paul Hoebrechts over Hakendover, Tienen, processie, katholicisme en kerkfabriek
Paul Hoebrechts: De mensen van de streek weten dat er in Hakendover elk jaar een paardenprocessie is: paarden rijden door de velden en veel rompslop daarrond. Hetgeen daar eigenlijk aan voorafgaat is een dertienmaal – en ik spreek nu vooral voor de plaatselijke mensen – dat is een heen-en-weer lopen tussen de kerk van Hakendover en het kapelletje in Grimde van Onze-Lieve-Vrouw-ten-Steen. Je moet dat dertien keer doen. Dat is 39 kilometer. Met Pasen zijn het vooral de Nederlanders die dat komen doen en dit uit de regio Breda, Eindhoven. Zij hebben die traditie gesticht. Ik weet niet wanneer of hoe dat begonnen is. Ze kwamen op Paaszondag af vanuit Nederland en deden dat dertien maal. Op maandag was de apotheose met die processie. Die Nederlanders bleven in Tienen plat op de vloer slapen in danszalen, want er waren geen hotels, het waren boeren en geld hadden ze ook niet. Ze bleven ook slapen bij boeren in Hakendover. Op maandag was er dan de grote dag met die paardenprocessie. Mijn ouders waren boeren en hadden landbouwgrond liggen aan de Tiense berg. Tussen Grimde en Hakendover heb je de Tiense berg. Daar werd een altaar gezet en een zegening gegeven. De paarden moesten daar drie keer rond de processie lopen. Dat is trouwens nog altijd zo. Eén van de boeren werd dat moe en zocht hulp bij de burgemeester van Tienen – ik weet niet wie het was – en zei: “Dat moet hier gedaan zijn. Ik heb daar te veel schade van.” Hij was zeker van dezelfde partij als de burgemeester – ik weet het niet –, maar hij kreeg toch zijn zin. Het altaar werd dus verplaatst, zodat mijn broer met zijn grond alle schade kreeg. Dat is natuurlijk geen oplossing. Dat is het probleem letterlijk verplaatsen. Mijn broer zei het daaropvolgende jaar dat dat niet meer kon, maar het was een traditie en die werd verdergezet. Het daaropvolgende jaar na Pasen, nadat die paardenrennen daar weer geweest waren – dat was trouwens heel gevaarlijk, want dat was niet georganiseerd –, diende mijn broer een klacht in bij zijn verzekering – hij had een verzekering schade aan landbouwgewassen – en de kerkfabriek en zij: “Ik heb zoveel schade.” Hij had daarvoor een verzekering bij de boerenbond, maar de kerkfabriek was ook verzekerd bij de boerenbond. De boerenbond zei dat het geen schade was, maar iets dat je uitlokt, iets waarvan men weet dat het gaat komen. Het was geen schadegeval door onweer of bliksem waardoor je vruchten omver regenen. Die persoon: “Ik ga dat één keer doen omdat beide partijen bij mij verzekerd zijn. Ik zal dat aan mijnheer Hoebrechts uitbetalen, maar daar stopt het verhaal.” Mijn broer zei: “Bij mij kom je niet meer op mijn grond, want zo gaat dat niet.” Intussen was de ruilverkaveling begonnen. Het principe van de ruilverkaveling was dat de kleine perceeltjes van die boeren grote percelen werden en zo was het beter om met grote machines die gronden te bewerken. De grond van mijn broer was dicht bij ons huis in Hakendover. Hij kreeg nu een groter stuk grond en dus nog meer schade. Hij zei: “Dit kan echt niet meer”. Aan de andere kant was de kerkfabriek van Hakendover rijk. Ze had rond de 50 hectare binnen die ruilverkaveling liggen. Mijn broer dacht: “Laat dat de grond zijn van de kerkfabriek, dan mogen ze zoveel rondrijden met de paarden als ze willen.” Dat deed de kerkfabriek niet, want hun grond lag elders en daar konden ze een hogere huurprijs vragen. Ondertussen was er een andere persoon opgestaan, een zekere notaris Eeckhoudt. Dat was de schoonzoon van notaris Rosoy. Hij had in Hakendover een kasteel en was daar komen wonen, dicht bij mijn broer. Hij werd dan voorzitter van de kerkfabriek, want vroeger waren dat allemaal domme boertjes. Hij kwam altijd bij mijn broers: “Het is voor de kerk. Het is voor de goede zaak.” Mijn broer zei: “Ze komen er niet meer op. Van mijn erf, of ik stamp er u af!” Daarmee was het probleem opgelost en het jaar nadien was er geen processie. De processie ging uit, maar ze mochten de berg niet opgaan. Je moet weten dat het geloof toen al wat was afgezwakt en de mensen kwamen niet voor het geloof, maar wel om de paarden te zien lopen op het veld. Als de paarden daar niet liepen, kwamen de mensen bijgevolg ook niet. Zo heeft mijn broer twee jaar die processie tegengehouden. Maar uiteindelijk heeft de kerk dat ingezien en “kerkgrond” gegeven aan de boer daarnaast, een beetje een eenzaat. Hij kon dat niet weigeren, want hij leefde van die grond van de kerk. Als men dat afpakte, had hij geen boerderij meer. Het altaar waar de benedictie, de zegening was, heeft men toen verplaatst en nu rijden ze zoveel als ze willen rond op hun eigen grond. Dat is het verhaal. Voor mij was dat niets. Er werd nog een vergadering belegd in de nonnenschool in Hakendover met de kerkfabriek, de mensen van de verzekering, van de paardenvereniging, ik, mijn broer en zus… Wij waren namelijk de erfgenamen. De waarde van de grond viel eventueel ook op ons terug. Wij gaven niet toe, maar voor mijn broer was dat ambetanter, want hij woonde in Hakendover en hij werd het zwarte schaap.