Pioniers van de vrijzinnig-humanistische zorg
Conny Verkest over haar werk als moreel consulent in het Fabiolaziekenhuis (Blankenberge) en het Sint-Janziekenhuis (Brugge)
Conny Verkest: Ik ben oorspronkelijk begonnen als vrijwilliger. Ik was afgestudeerd als regentes Nederlands-geschiedenis-zedenleer. Ik had toen geen werk. Ik was afgestudeerd in een tijd waarin het slecht ging en je overal kleine interims deed: je moest overal naartoe en nu eens ging het door en dan weer niet. Toen ik nog jonger was – zeker toen ik 18 was, maar eigenlijk ook al eerder – zat ik bij de Humanistische Jongeren in het bestuur. Toen ik wat ouder was en studeerde, hadden ze mij gezegd: “Nu moet je nog bij HV komen, he.” Dat was in Blankenberge. Ik zat dan in het bestuur van het Humanistisch Verbond. In Blankenberge bestond er een andere vrijzinnige vereniging, het Komitee tot Bevordering van Vrijzinnige Bezinningsmomenten, dat ook uit vrijwilligers bestond. Omdat er vraag was naar (vrijzinnige) plechtigheden, hadden een aantal mensen deze vereniging zelf opgericht. Een van hen, René Vergracht, was vrijwillig moreel consulent in het Fabiolaziekenhuis in Blankenberge. Hij sprak mij aan: “Ik ben al wat ouder aan het worden. Zou jij ook vrijwillig moreel consulente willen worden voor het Fabiolaziekenhuis?” Ik ben naar Brugge gegaan en heb daar een gesprek gehad met Franky Bussche. Op die manier ben ik vrijwillig moreel consulente geworden voor het Fabiolaziekenhuis en ben ik plechtigheden beginnen organiseren.
Ik denk dat ik 21 jaar oud was bij mijn eerste plechtigheid. Bij die eerste plechtigheid beschikte ik niet eens over een zaal; de plechtigheid ging door op de begraafplaats zelf. Wij stonden daar met een paraplu. Dat was best triest. Op zo’n begraafplaats moet je stem ook een beetje dragen natuurlijk. René zei mij dat ik een megafoon moest gebruiken, maar dat vond ik geen goed plan. Op dat ogenblik waren er ook nog geen zaaltjes voorzien bij de begrafenisondernemers – dat bestond nog niet. Nu hebben begrafenisondernemers een eigen funerarium en een mooi zaaltje en kan je daar terecht. Inmiddels heb je ook rouwcentra. Er is veel veranderd, maar toen bestond dat dus nog niet. De plechtigheid bestond erin dat je op de begraafplaats een tekst voorlas en met een cassetterecorder wat muziek afspeelde. Een ongelofelijk verschil met wat we nu doen.
Daarna ontving ik een brief waarin stond dat er in Brugge voor het eerst een vacature was voor een moreel consulent in het Sint-Janziekenhuis en dat er selecties waren. Ik kreeg die brief, omdat ik vrijwilliger was. Hun plan was om die vacature eerst intern te verspreiden – via de vrijzinnige verenigingen, de vrijwilligers – en dan te zien waar ze geraakten.
Lisa Dejonghe (interviewer): Was het dan het ziekenhuis zelf dat dat besliste?
Conny Verkest: Nee, nee. ’t Is te zeggen: het ziekenhuis heeft de vacature gecreëerd. De medisch directeur, dokter Karel Van Welden, was vrijzinnig en heeft heel veel gedaan om dat open te stellen. Die vacature is dan gecreëerd in samenwerking met de (toenmalige) Stichting Morele Bijstand, waar Franky Bussche deel van uitmaakte. De selectieprocedure verliep via het Centrum Morele Dienstverlening en de Stichting Morele Bijstand. Aan die eerste sollicitatie nam een hele groep mensen deel. Daarvan zijn er drie weerhouden. Thuis kreeg ik een brief dat ik bij de drie laatste was en dat ik voor een tweede gesprek mocht langskomen. Achteraf heb ik vernomen dat bij dat gesprek mensen van de lokale vrijzinnigheid in Brugge aanwezig waren. De directeur zat erbij, een leerkracht zedenleer die ik herkende, en dan mensen van de lokale vrijzinnigheid. De Stichting had dus eigenlijk drie mensen voorgedragen en gezegd: “Hieruit kunnen jullie iemand kiezen.” Dat was de tweede selectie en daar ben ik geselecteerd geweest. Ik ontving een brief waarin mij verteld werd dat ik mocht beginnen. Ik wist zelfs niet wie ik moest bellen! Aangezien ik vrijwilliger was, belde ik naar het Centrum, naar Franky. Hij zei mij dat ik het ziekenhuis moest opbellen en daar moest informeren, want meer wist hij ook niet. Ik wist echt niet wat ik moest doen, hoe ik het moest aanpakken.
Ik heb dan naar de vrijwilligers gebeld, naar Monique De Canck en Viviane Rooseboom. Dat deed ik in de zomer, in juli, dus Monique was op reis. Maar Viviane zei: “Kom maar eens af.” Ik ben dan eerst bij Viviane thuis geweest en zij zei dat ze mee zou gaan naar het ziekenhuis en mij zou voorstellen aan de mensen die zij kende. Ik had wel al een afspraak gemaakt met de directeur. Viviane is toen ook meegegaan, omdat zij die natuurlijk kende. Viviane heeft mij dan ook aan anderen voorgesteld. En toen mocht ik mijn plan trekken. Zo ben ik begonnen. Ik heb met Viviane altijd een hele goede band gehad. Ze is al lang met pensioen, maar tot op de dag van vandaag heb ik nog steeds een goede vriendschapsband met haar.