VRIJZINNIGE VERHALENAVONDEN
Monica De Coninck over ouders, Blankenberge, college, mutualiteit, vakbond, Heist, volkshuis en Kerk
Monica De Coninck: Mijn moeder kwam eigenlijk uit de relatief rijke christelijke bourgeoisie. Ze was tot haar achttien jaar naar het pensionaat gegaan. Ze had een goede scholing achter de rug. Al haar broers zijn in het onderwijs gegaan. Toen ze achttien of negentien jaar was, brak de oorlog echter uit. Daardoor heeft ze niet verder kunnen studeren.
Mijn vader daarentegen kwam uit een groep die we nu waarschijnlijk “kansengroepen” zouden noemen. Hij is naar het college gegaan in Blankenberge. Toen hij dertien jaar en een half was, is hij daar van school gestuurd, omdat hij houten klompen droeg. Dat maakte te veel lawaai op het parket van de studiezaal. Zijn moeder was een echt viswijf. Ze ging met een kar rond in de dorpen rond Blankenberge. Op die kar lag er vis, die werd verkocht. Die kar moest geduwd worden en dat was – denk ik – de eerste job van mijn vader.
De opvoeding, de culturele en sociaaleconomische achtergrond van mijn vader en moeder verschilden heel erg. Ik ben daar pas van bewust geworden, toen ik al veel ouder was. Wanneer er gegeten moest worden, maakte ik discussies mee. Voor mijn vader moest er een diep bord staan: je kreeg eerst soep, daarna aardappelen… en alles passeerde. Voor mijn moeder moest er bijvoorbeeld een onderbord zijn, een bordje onder een tas. Mijn moeder kon zeer goed koken. De zondag lag er ook een tafelkleed. We moesten ook welgemanierd eten. Vanaf twaalf jaar, moesten we als kind ook wijn leren drinken. Weliswaar met mate, maar we moesten dat proeven.
Mijn moeder heeft eigenlijk heel veel nieuwe dingen in huis binnengebracht. Zo heeft mijn vader veel van mijn moeder geleerd. Op die manier was dat een goed koppel.
Mijn vader was echter een enorme avant-gardeman: hij werd actief binnen de politieke partij en heeft voor de mutualiteit en de vakbond gewerkt. We zijn van Blankenberge naar Heist verhuisd en hebben het Volkshuis een paar jaar opengehouden.
Mijn moeder heeft elf kinderen gehad, maar er zijn er zes gestorven. Ik ben de eerste die in leven gebleven is. “Onkruid vergaat niet.” zegt men. In het gezin had ik de rol van “derde ouder”. Ik ben het eerste meisje, daarna kwam mijn broer en dan drie zussen. Mijn vader was avant-gardistisch. Hij zocht nieuwe dingen en was nieuwsgierig naar de wereld. Er waren dan ook veel discussies aan tafel. Mijn vader vertelde over de pastoors, over de kerk dat ze de mensen bedrogen en dat het allemaal niet juist was.