Vrijzinnige verhalenavonden
Luc Devuyst over Oudervereniging voor de Moraal, onderwijs en inspectie
Luc Devuyst: OVM was op dat vlak veel praktischer. De ouders van de kinderen die de cursus volgden, werden niet gedwongen om lid te worden, maar zij zagen wel bepaalde dingen. Zij zagen dat hun kinderen in minder aangename omstandigheden opgevangen werden. De klaslokalen waren soms onder de trap. Er was daar een onmiddellijke nood. Er was ook nood aan gespecialiseerde leerkrachten. Op dat ogenblik had men wel een cursus, maar, zeker in de beginfase, was er geen opgeleid personeel. Men moest dus een beroep doen op vrijwilligers. Die mensen hadden een onderwijzers-, licentiaats- of regentaatsdiploma, maar hadden eigenlijk geen opleiding gehad om de les zedenleer te geven. Dat is maar nadien gekomen. Er waren daar zeer specifieke noden. Dat bracht met zich mee dat ouders zich wilden aansluiten, gezien de verdediging door de diverse structuren die uitgebouwd werden. Dat was onder meer het geval voor OVM, als spitsfiguur voor wat betreft de cursus niet-confessionele zedenleer.
Jimmy Koppen (interviewer): Heeft u als inspecteur situaties meegemaakt waarin je niet-opgeleide of niet-gediplomeerde leerkrachten zag bij wie het fout liep of die het verkeerd interpreteerden?
Luc Devuyst: Ik ben eigenlijk begonnen met de cursus zedenleer als leerkracht, als licentiaat Geschiedenis. Ik was met andere woorden ook één van die vrijwilligers. Nadien, in 1970, waren er reële en concrete opleidingen. Het was wel zo dat men de leraar op een of andere manier al had gevormd. Ik heb wel meegemaakt dat ik leerkrachten had waarvan de kinderen in het vrij onderwijs les volgden. Ik drong er dan op aan dat daar even over nagedacht moest worden, want je kon niemand buiten smijten. Zeer dikwijls kwam men in een situatie terecht waarin kinderen naar het vrij onderwijs gingen of de lessen godsdienst volgden in de school waar vader of moeder zedenleer gaf. Dan was het antwoord eigenlijk dat dat een akkoord was met de partner: “Mijn partner is godsdienstig en we zijn overeengekomen dat onze kinderen in het basisonderwijs godsdienst of vrij onderwijs zouden volgen en in het secundair onderwijs naar het atheneum of het rijksonderwijs zouden gaan of dat ze de cursus niet-confessionele zedenleer zouden volgen. Dat waren punten die naar voor kwamen, waar wij rekening mee moesten houden en waar we dus ook rekening mee hielden. Het was niet altijd gemakkelijk om dat uit te leggen aan de ouders van de kinderen die in een school de cursus volgden. Zij zagen met lede ogen aan dat het kind van de leraar eigenlijk godsdienst volgde. De meeste mensen hebben daar altijd open voor gestaan en hebben altijd geaccepteerd dat men rekening moest houden met familiale omstandigheden.
Jimmy Koppen (interviewer): Waren de athenea conform of had men daar soms ook half katholieke scholen van gemaakt, wat ook wel eens gebeurde?
Luc Devuyst: Dat is later gebeurd. Met de schoolpactwetgeving was het zo dat men in een school eigenlijk officiële diploma’s van het rijksonderwijs moest hebben. Drie vierde van de mensen moest over een rijksdiploma beschikken. De gedachte in het officieel rijksonderwijs was dat de meerderheid uit die richting moest komen of die richting genegen moest zijn. Nadien is dat verwaterd. Dat is later, na het einde van de gouden jaren. Men heeft daar door allerlei omstandigheden – besparingen was daar bijvoorbeeld het grote woord – geen rekening mee gehouden. Men moest de mensen die benoemd waren een functie geven. Wij hebben heel erg voor gestreden om in één school één leerkracht te hebben. Door mutaties en andere dingen werd het onmogelijk om dat te behouden. In veel instellingen is er eigenlijk een situatie ontstaan waarin de cursus in plaats van in één ambt, in verschillende handen was. Volgens mij was dat niet al te best.
Jimmy Koppen (interviewer): Heeft u bepaalde dingen zien evolueren in uw carrière als inspecteur, in positieve en in negatieve zin?
Luc Devuyst: Richard Van Cauwelaert probeerde om één leerkracht in een school te hebben. Ik herinner me de realisatie daarvan. Nadien was het niet meer mogelijk om dat vol te houden door de besparingsdrift die er was ontstaan. Men moest dan benoemde leerkrachten – ik zeg niet dat dat geen goede leerkrachten waren – uit andere scholen inschakelen, omdat er uren wegvielen. De cursus zedenleer is wel officieel toegelaten door de staat, maar men kan eigenlijk nooit bij voorbaat zeggen dat er een fulltime opdracht zal zijn in een school. Dat wil zeggen dat je vandaag een fulltime kunt hebben, maar morgen, het jaar nadien, zijn er leerlingen minder en vallen er klassen weg en dan zit je met een probleem. Dan begin je met het creëren van halve of gedeeltelijke opdrachten. Als iemand met zo’n gedeeltelijke opdracht dan met pensioen gaat, komen er anderen voor die gedeeltelijke plaatsen. Er zijn daar wel enkele problemen door ontstaan.