Pioniers van de vrijzinnig-humanistische zorg
Conny Verkest over gereserveerdheid bij euthanasie
Conny Verkest: Ik probeer mij altijd zo op te stellen, dat ik het laat uitgaan van de mensen. Je voelt dat vlug aan: wie er wil praten en wie niet. Ik forceer niets. Ik ben er, maar ik forceer niets. Ik probeer altijd een beetje op de achtergrond te blijven, maar er te zijn als het nodig is. Je voelt onmiddellijk aan wie daar wel en niet nood aan heeft; je voelt en ziet dat direct. Helemaal in het begin dat de euthanasiewet er was, was er op de palliatieve eenheid in Brugge een man die ziek was en stervende en euthanasie had gevraagd. Zijn echtgenote, twee dochters en een kleindochter waren daar. Dat klein meisje was nog heel klein hoor: een jaar of vijf, zes. En één van die dochters was ook zwanger. Die man hield zijn familie zeer dicht; zijn vrouw is de laatste twee weken zelfs constant op de eenheid gebleven. Op de kamer was een extra bed geplaatst – dat gebeurt dikwijls hoor, dat mensen constant blijven. Alles was besproken, maar toen het eindelijk zo ver was, was het voor zijn echtgenote nog te vroeg. Ook dat gebeurt dikwijls. Ik heb dan met haar gepraat, met hem en met de dokter: “Kijk, hij kan niet meer. Hij is er nu enkel nog voor jullie. Maar de pijn is niet meer te dragen – vooral psychisch.” Ook de dochters waren daar klaar voor, in zoverre dat dat mogelijk is. Zijn echtgenote is daar dan wel in meegegaan, maar was daar absoluut niet klaar voor – maar ze zou er ook nooit klaar voor zijn. Dat was een heel raar moment, hoor. Alles was besproken – er zijn nog vrienden gekomen, ze hebben nog samen gegeten en foto’s genomen. Ze zijn er echt heel bewust mee omgegaan en toen het zo ver was, was ik er ook bij, zij het niet in de kamer. Ik volg de patiënt en zijn familie dus helemaal. De arts en de verpleegkundige waren op de kamer bij de familie en ik zat in de living met de kleindochter. Ze zat op mijn schoot en ze was aan het spelen of aan het kleuren, dat weet ik niet meer. En toen de euthanasie gedaan was, kwam de verpleegkundige naar de living om dat te melden. Zij ging toen met de kleindochter de kamer binnen en juist toen ik de gang in ging, zag ik één van de dochters buitenkomen en door de knieën gaan. Dus ik heb dan uiteraard die dochter opgevangen. En zo gaat dat meestal automatisch, hoor. Maar ik hou me heel gereserveerd en ik tracht er te zijn waar nodig. Ik heb dan ook die plechtigheid gedaan, ik heb dan ook herhaaldelijk die vrouw nog gebeld. En geleidelijk aan lukte dat weer. De laatste keer dat ik belde, was ze op weg ergens naartoe en had ik zo het gevoel van “Ja, ze is op weg. Het is goed. Het zit goed.”