Pioniers van de vrijzinnig-humanistische zorg
Tania Ramoudt over haar werk als moreel consulent in de gevangenis
Tania Ramoudt: In de gevangenis doe je voornamelijk individuele morele bijstand. Je bent het grote luisterende oor. Wij gaan niet proactief te werk. De mensen moeten ons vragen. Wij gaan niet aan elke cel kloppen: “Hallo, ik ben de moreel consulent.” Zij moeten ons vragen. In elke gevangenis is er normaal gezien een moreel consulent aanwezig, naast de aalmoezenier. Zij kunnen een rapportbriefje invullen met de vraag om ons te spreken. Toen ik daar begonnen ben, ben ik mezelf aan een aantal diensten gaan voorstellen: de psychosociale dienst en het justitieel welzijnswerk vanuit de Vlaamse gemeenschap, aan het werk in de gevangenissen. Zij hebben regelmatig gemeenschappelijke vergaderingen. Ik ben me ook op die vergaderingen gaan voorstellen en heb daar kort uitgelegd wat wij doen. Dat had als gevolg dat er ook van daaruit doorverwijzingen kwamen. Er was een vrijwilliger actief, maar dat is een vrij grote gevangenis met 500 gedetineerden en nog een kleinere vrouwenafdeling. Die vrijwilliger kwam daar niet zoveel. Dat was bijna van nul beginnen. Ik moest me ook aan het personeel voorstellen. Het voordeel van een moreel consulent is dat wij in de gevangenis overal mogen komen; wij mogen overal rondlopen. Wij mogen ook gesprekken in de cel doen. Dat is een zeer groot voordeel, omdat je eigenlijk in iemands privé binnenkomt. Elke keer als iemand mij gevraagd had en de cipier de deur opendeed, vroeg ik altijd: “Mag ik binnenkomen?” Je gaat namelijk in iemand zijn privé binnen. “Natuurlijk, kom toch binnen.” Iedereen is altijd blij dat je daar bent. Ze zien je graag komen, want zij hebben je tenslotte gevraagd. In het begin moet je je plek daar verwerven. Je moet je aan de diensten bekend maken. Er zijn ook gedetineerden die dat kennen of die uit nieuwsgierigheid denken: “Ah, op dat briefje hier staat ‘moreel consulent’. Ik ga vragen wie dat is.” Zo maak je jezelf, beetje bij beetje, bekend. Het is belangrijk dat je het vertrouwen van – vooral – die mannen, en ook van die vrouwen, wint. Dat doe je natuurlijk ook door duidelijke afspraken te maken en te zeggen: “Kijk, alles wat tussen ons gezegd wordt dat blijft tussen ons, want we zijn gebonden aan ons beroepsgeheim.” Wij worden gezien als iemand die van buiten naar binnen komt, niettegenstaande dat wij door justitie betaald worden. Dat is voor hen zeer belangrijk, omdat alles wat ze tegen ons zeggen confidentieel is. Het wordt niet verder verteld of genoteerd in een dossier. Door de mensen van de psychosociale dienst gebeurt dat wel, want zij moeten hun dossier voorbereiden met het oog op voorwaardelijke invrijheidstelling. Wij zitten daar in een zeer specifieke rol als vertrouwenspersoon, maar het duurt toch wel even voordat je dat vertrouwen hebt. Eens je dat hebt, is het bijna onvoorwaardelijk. Die mannen gaan ook naar de wandeling en daar doet de tamtam zijn werk. Er is geen groter roddelkot dan een gevangenis. Het is een gemeenschap op zich. Alles blijft binnen die muren. Zo heb ik daar heel wat cliënten gezien en was het daar zeer druk.
Er is een belangrijk verschil tussen mannen en vrouwen. Ze beleven hun detentie op een totaal andere manier. Bij vrouwen is dat veel emotioneler. Ze zijn veel meer naar binnen gekeerd. Als ze onderling met elkaar omgaan, kan dat venijniger zijn. Er zijn momenten geweest dat de vrouwenafdeling in Hasselt het serpentarium werd genoemd. Dat zegt genoeg. Vrouwen gaan daar op een andere manier mee om. Ze zijn ook met andere dingen bezig. Er zijn vrouwen die hun kinderen hebben moeten achterlaten. Ze zijn met die kinderen bezig, de kleinkinderen. Er worden kleinkinderen geboren: “Ik heb mijn kleinkind nog niet kunnen zien.” Mannen zijn ook bezig, maar op een andere manier. Er is machogedrag op de wandeling en als ze onder elkaar zijn, maar als ze bij ons op gesprek komen, vallen de maskers af. Ik heb er veel zien wenen met hun hoofd op mijn bureau; die het niet meer zagen zitten. We zijn daar dan om hen te steunen. Verder kunnen we weinig doen. Dat zijn ook de afspraken die men maakt. Wij zijn geen maatschappelijk werkers. We zijn geen therapeuten. We zijn daar om naar hen te luisteren. Ze kunnen bij ons ventileren. Het potje kan namelijk soms goed aan het borrelen zijn. Dan kan het deugd doen om eens je hart te luchten: waarmee je allemaal zit en de frustraties die je oploopt in zo’n gevangenis. We bieden steun en kunnen niet veel meer doen. Als we vinden dat iets door een andere dienst opgenomen kan worden, verwijzen we ook door. Dat is in hoofdzaak wat we doen.
Naast die individuele gesprekken, hou ik ook groepsgesprekken bij de mannen en de vrouwen. Dat is weer een andere dimensie van het werk. Bij de vrouwen werd er meestal een film getoond. Dat gebeurt bijvoorbeeld op vraag: “Ik wil dat soort film.” We keken dan samen naar een film en hadden een nabespreking. Bij de mannen gebeurde dat minder. Een paar keer is dat gebeurd. Ik liet het aan hen over. In individuele gesprekken bepalen ze ook waarover er gepraat wordt. Wij gaan de pieren helemaal niet uit hun neus halen. Als ze over bepaalde dingen niet praten, dan doen we het ook niet. Zij geven het onderwerp aan en daarover gaan we verder. Wij hebben geen dossierinzage. Als ze tegen ons niet willen vertellen waarvoor ze zitten, weten we het niet. De bedenking die ik me dan maak is dat als je verschillende keren iemand gezien hebt en het komt nooit ter sprake, dan is het vertrouwen niet volledig. Als ze je echt vertrouwen komt het vroeg of laat ter sprake. De meesten doen dat ook wel. Sommigen vragen dat ook echt: “Heb je het dossier?” Dan zeggen we van niet. Dan zeggen ze: “Ik zit daarvoor en dat en dat is er gebeurd.” Ze weten ook wel waarom ze er zitten. Het is een mythe dat alle gedetineerden zeggen dat ze onschuldig zijn. Dat is niet waar. Er zijn er heel veel die maar al te goed beseffen wat ze gedaan hebben; waarvoor ze er zitten. Alleen de manier waarop en de omstandigheden is een ander paar mouwen. Het schuldbesef is er wel en het besef dat ze hun straf moeten uitzitten, is er wel. En dat ze hun straf moeten uitzitten.
In de gespreksgroepen is er een andere benadering. Er waren mensen die alleen naar de gespreksgroepen kwamen en die ik niet individueel zag. Er waren er ook die ik individueel zag en naar de gespreksgroepen kamen. Dan zag je hoe ze zich anders gedroegen. In groep kwam het machogedoe vooral weer naar boven. Ik heb er eigenlijk leuke momenten mee gehad ook. Eén van de eerste gespreksgroepen die ik had, was een vader die zei: “Ik heb geen geld. Mijn zoontje verjaart volgende week. Ik zou iets willen doen voor mijn zoontje.” Er was dan input van alle anderen: “Je kunt dit doen of je kunt een kaartje maken. Je knipt iets uit een magazine.” Dat was heel creatief. Dat was zo mooi dat ze elkaar daarin steunden. De man is met een grote glimlach terug naar zijn cel gegaan: “Ik kan toch iets voor mijn zoontje doen zonder dat het iets moet kosten; alleen mijn postzegel.” Dat zijn de mooie dingen die eruit komen.
In Hasselt is het een grote gevangenis. Je hebt niet alleen mensen in voorarrest en dus niet veroordeeld zijn, je hebt ook kort- en langgestraften. Er waren mannen die al jaren in de gevangenis zaten; sommigen twintig of dertig jaar. Wat voor mij vooral belangrijk was, was om samen te komen om die mensen terug in groep te laten functioneren. Het is namelijk niet zoals we in Amerikaanse films zien dat iedereen in een grote refter zit te eten. Iedereen zit in zijn eentje in de cel te eten. De meesten kijken naar tv om niet het gevoel te hebben alleen te zijn. Eten is ook een sociaal gebeuren. Als je al twintig of dertig jaar binnen zit, dan is in groep functioneren niet altijd even evident. Het is belangrijk om naar elkaar te luisteren, niet door elkaar te roepen en dat je andere meningen kunt hebben. Het was me vooral om die dynamiek te doen. Het onderwerp vond ik eigenlijk niet zo belangrijk, wel het samenzitten, het op een deftige manier praten en naar elkaar luisteren, het van mening verschillen en discussiëren zonder ruzie te maken. Dat soort dingen vond ik belangrijk. Wat ik ook wel leuk vond was dat ik aan de directie had gevraagd om op het einde van het jaar een feestje te houden om het werkingsjaar af te sluiten. Ik kreeg altijd de toelating. Ik mocht dan wat taart, limonade, koekjes en chips meebrengen. Ik had een kleine quiz voorbereid. We speelden dan een quiz en aten ondertussen. Dat was feest bij de mannen en bij de vrouwen. Er waren erbij die zeiden: “Ja, mag ik bij jou een éclair bestellen, want het al zo lang geleden dat ik dat heb gegeten?” Het zijn kleine dingen, maar voor hen betekent dat veel. Dat vinden ze plezant als je dat ook doet.