PIONIERS VAN DE VRIJZINNIG-HUMANISTISCHE ZORG
Jan Verlinden over samenwerking
Jan Verlinden: In hoeverre was er samenwerking? Humanitas was eigenlijk de ‘moeder’ van de twee stichtingen. Eens dat die stichtingen ‘vertrokken’ waren, zeker de stichting voor de gevangenen, was dat eerder een gesloten gemeenschap. Ik heb daar even in het bestuur daarvan gezeten. Dat was de meest frustrerende periode uit mijn vrijzinnige carrière. Daar was een zekere meneer Toussaint. Hij was waarschijnlijk een van de grote maçons in het Brusselse en droeg geheimhouding nogal hoog in het vaandel. De verslagen waren omvangrijke documenten – als hij het had gekund, hij had het gecodeerd. Naar mijn aanvoelen was hij paranoia, maar die man had waarschijnlijk zijn verdiensten. Samenwerking was er nauwelijks, tenzij ongevraagde samenwerking, zoals de vormingen en de studiedagen vanuit Humanitas. Men had daar vanuit de stichtingen nooit om gevraagd, maar ik had wel aangevoeld dat daar nood aan was. Wat de vrijwilligers betreft bijvoorbeeld: als een leraar moraal uit het lager secundair onderwijs zei dat hij vanuit zijn engagement ergens in een ziekenhuis wel iets wou doen, werd hij aangesteld, maar bleef hij nadien eigenlijk in de kou staan. Er werd niets meer gedaan om die man te stimuleren, om hem bij te sturen en te vormen. Dat bracht mij ertoe te zeggen dat ze die toch niet zomaar in de kou konden laten staan. Die vrijwilligers hadden elk hun eigen engagement en verdiensten, daar niet van. Ik kan me voorstellen dat als je als moreel consulent bij een zwaar zieke terechtkomt, die zware familiale problemen krijgt enz.