Vrijzinnige voorvechters
Hugo Dufour over familie, opleiding en engagementen
Hugo Dufour: Ik kom uit een huisgezin van negen kinderen. Ik weet dat mijn moeder vaker in verwachting is geweest, maar dat de zwangerschap halverwege afgebroken was, dus... maar in ieder geval zijn er negen kinderen in mijn huisgezin.
Mijn ouders komen eigenlijk van West-Vlaanderen. Mijn vader was seizoenarbeider in West-Vlaanderen en werkte als seizoenarbeider in Frankrijk. Tijdens de bietenoogst vormde hij een ploegje in Ingelmunster en ging vandaaruit met die ploeg naar Frankrijk. Daar verdiende hij gedurende een paar weken zijn geld verdiende en voor de rest van het jaar met de duimen speelde.
Mijn moeder van de andere kant, was de dochter van een heel vooraanstaande syndicalist, Robert Bultynck. Dat was ook de eerste verkozene in West-Vlaanderen van de provincie, voor de socialisten. Hij was de vakbondsman van de textielcentrale en van de schoenencentrale die daar toen zeer machtig waren in het West-Vlaamse, omdat daar heel wat industrie was. Achille van Acker was een kleine man toen, die kwam regelmatig thuis bij mijn grootvader en op een bepaald ogenblik – vlak voor de Eerste of Tweede; ik weet het niet meer, ik ben het even kwijt, maar ik denk dat het voor de Tweede Wereldoorlog geweest moet zijn – voor de oorlog hadden de arbeiders een loonsverhoging afgedwongen van een paar centiemen in de textielcentrale en in de schoenencentrale. De baas, die nogal coöpereerde met de Duitsers en zo mocht verder werken, weigerde dat toe te staan. Mijn grootvader is dan naar die baas geweest en heeft gezegd: "Luister, gij gaat dat betalen of wij leggen hier de fabrieken plat." En iemand heeft dan tegen mijn grootvader gezegd: "Ik vind u nog wel, manneke." Vier dagen later zijn ze mijn grootvader komen opladen en hebben ze die weggebracht naar Duitsland en daar hebben ze nooit meer iets van gehoord. Dat was zo de toestand van mijn moeder: die was daar dus ingerold, in die politiek, en zij hielp dan wel veel en Achille van Acker kwam veel bij hen thuis.
Maar mijn vader, omdat hij geen vast werk had, was niet welkom in dat gezin, en hij mocht niet met mijn moeder vrijen. Mijn vader, met zijn kwaaie kop, springt op zijn fiets, komt naar Limburg en gaat in de mijn in Eisden werken en belandt in Lanklaar. Hij gaat daar een tweetal jaren werken in de mijn en dan komt hij terug om mijn moeder te halen. Hij kocht een fiets, en dan zijn zij met de fiets van Ingelmunster naar Lanklaar gekomen, hier getrouwd en dan ben ik geboren in Lanklaar.
Na de oorlog wilde men hier in Limburg een mutualiteit oprichten, mutualiteit De VoorZorg. Vanuit Brussel wist men dat mijn moeder hier beland was in Lanklaar en dat zij toch wel wat verstand had van politiek en van mutualiteit, enz. Zij kwamen dan mijn vader, die nog altijd in de mijn werkte, aanspreken over mijn moeder en vragen dus in Eisden een mutualiteit op te richten: De VoorZorg. Hij doet dat, tegen zijn goesting, want hij had maar lagere school gedaan. Hij kreeg bonnen – kolenbonnen en rantsoeneringsbonnen – van op de mijn. Ze werden daar goed verzorgd en wij profiteerden daar thuis ook van. En hij moest dat bestaan dus opgeven voor een nieuw bestaan ergens in de mutualiteit. De mutualiteit werd dus ingericht bij ons thuis: de voorste, beste kamer, werd ingericht als loket en de mensen kwamen... En vermits hij ook veel mensen kende uit de mijn, en dat was zo, je kon je mutualiteit veranderen als je je werkbon had. Om de drie maanden kreeg je een bon en vanuit die bon, als hij die bon had, had hij er een lid bij. Dus hij ging regelmatig, als hij wist dat er bonnen uitgedeeld werden, aan de mijn staan en dan zei hij: "Geef mij die bon maar, geef mij die bon maar." Zo heeft hij heel wat leden gemaakt in die mutualiteit.
Wij waren vrij katholiek: wij gingen naar de kerk, ik heb mijn eerste communie gedaan en mijn zus moest op een bepaald ogenblik haar plechtige communie doen en daarvoor moest zij een aantal catecheselessen of ik weet niet wat volgen. Toen mijn vader in die mutualiteit in Eisden werkte, riep de pastoor op de preekstoel, tijdens de zondagsmis, dat er duivels in de kerk zaten en dat er dus socialisten waren en dat dat niet kon. Mijn vader werd dan kwaad, de kerk werd buitengesmeten en mijn vader werd antiklerikaal. Ik ben dan daar, antiklerikaal, geen godsdienst meer gaan volgen in de lagere scholen. Want hoewel alle lagere scholen in Limburg gemeentescholen waren, waren het allemaal verkapte katholieke scholen. Daar was in die lessen geen sprake van andere levensbeschouwingen. Wat moest ik dus doen? Voordat de godsdienstlessen begonnen, moest ik buiten in de gang gaan staan? Pas als de lessen voorbij waren, mocht ik terug binnen.
En dan krijgen we het Schoolpact in 1958, waar de lessen zedenleer dan erkend geraken. Toen heb ik voor de eerste keer echt gestructureerd zedenleer gekregen in het atheneum in Eisden. Dat bestond uit leerkrachten die niet opgeleid waren. Er was een leraar die een beetje socialistisch was en de directeur zei: "Ja, maar dan moogt gij zedenleer geven." De eerste lessen zedenleer gingen over Zuid-Afrika, de discriminatie, rassendiscriminatie, rassensegregatie,... moeilijke woorden. Ik heb ook nog les gekregen over hoe ik mijn nagels moest verzorgen, hoe ik mijn tanden het beste kon poetsen, enz. Dus hygiëne, dat verstond men toen onder een stuk ‘moraal'. Maar geleidelijk aan evolueert dat dan beter – en nu ga ik naar de vrijzinnigheid toen – en krijg ik dus les in mijn klas. Ik was altijd alleen in de klas; mijn broers en zusters – dat waren er vier of vijf op dat moment – volgden ook zedenleer, maar in de familiale afdeling. Ik heb daar praktisch altijd alleen gezeten. Dat waren twee uren per week, maar dat was geen voldoende opdracht voor een leerkracht, omdat er veel te weinig leerlingen zedenleer waren.
Dan trouw ik, ik kom in Hasselt studeren aan de rijksnormaalschool, waar ik dan een opleiding regent fysica, wiskunde en economie gevolgd heb – en ook zedenleer gevolgd heb. Ik leer mijn vrouw dan kennen en wij huwen in 1965 – want dit jaar ben ik vijftig jaar officieel gehuwd – en komen wij ons in Hasselt vestigen. Ik heb dan die normaalschool afgedaan en ben dan zedeleer gaan geven in Waterschei, in Stokkem, in Dilsen, in Neerpelt, in Overpelt. Halve opdrachten zedenleer kreeg ik als onderwijzer en moest ik daar gaan geven. Ik verdiende 4500 BF per maand en ik moest 5000 BF uitgeven om les te kunnen geven aan verplaatsingskosten en al wat daarbij kwam.
Dus ik ben dat een tijdje blijven doen, tot ik Schlusmans tegenkwam, maar die had mij al gevraagd toen ik uitkwam in de normaalschool: "Wilt ge bij mij geen les komen geven in de oefenschool, in de middelbare oefenschool?" De oefenschool diende voor de opleiding van de regenten en hij zei: "Wilt ge nog naar mijn school komen?" Ik had dat eerst geweigerd, want ik had daar ook wat oefenlessen gegeven en dat was zo raar: rare school, rare gasten. Ik moest daar niet veel van hebben, maar daarna – toen ik dus maar 4500 BF verdiende en 5000 BF moest uitgeven – heb ik mij toch bedacht en ben ik toch naar zijn normaalschool gegaan. Ik heb daar dan wiskunde en zedenleer gegeven en ik ben daar tot aan mijn pensioen dan ook zedenleer – en op het laatste vooral wiskunde en fysica blijven geven op die school. Op mijn 58ste ben ik uit het onderwijs gestapt: ik heb mij vervroegd laten pensioneren. Dat kon toen nog, want wij hadden daar toen een bijzonder statuut. Dus ben ik gestopt en ondertussen ben ik in Hasselt actief geworden.
Ik was daar al actief tijdens mijn tijd in de normaalschool, maar toen was het Humanistisch Verbond in Hasselt opgericht met Herman Lievens en Fernand Bronders. Ik ging wel regelmatig: na de school bleef ik dan in Hasselt en ging dan naar die voordrachten die er toen waren in de jaren 1960. Daarna ben ik dan in 1963-1964 ook lid geworden van het Humanistisch Verbond, ben ik heel snel bestuurslid geworden in Hasselt en heb ik ook mee aan de kar getrokken voor het Humanistisch Verbond. Later ben ik overgegaan naar HVV en heb ik samen met Jos Colémont ook mee de Feesten Vrijzinnige Jeugd proberen gestalte te geven, wat ons aardig lukte. We zijn toch al een 48 jaar bezig met Feesten Vrijzinnige Jeugd in Hasselt. Daarna is dat uitgedijd over gans Limburg, want nu zijn er dus op zeven à acht plaatsen in Limburg Feesten van de Vrijzinnige Jeugd. Het Humanistisch Verbond is dan opgegaan naar HVV en ondertussen zijn er ook decentralisaties in Sint-Truiden, Tongeren, enz. Er zijn nu op vele plaatsen in Limburg ook al humanistische vrijzinnige verenigingen. Ik ben ook actief in het Vermeylenfonds, omdat ik vond dat – ik heb dat twee keer opgericht – wij als vrijzinnigen ook maatschappelijke betrokkenheid moesten hebben. Ik was bovendien van socialistische huize en vanuit dat socialisme vond ik dat ik in die vrijzinnigheid onvoldoende aan mijn trekken kwam. Dan heb ik mee het Vermeylenfonds opgericht, dat de nadruk legde op vrijzinnigheid – Vlaams maar ook socialistisch. Ik ben daar nog altijd bestuurslid van en ik kom daar goed aan mijn trekken: ik kan mijn vrijzinnigheid daar op een maatschappelijk betrokken manier in kwijt.
Ik heb ook nog in de politiek gezeten: ik ben nog gemeenteraadslid geweest in Hasselt en ik ben nationaal voorzitter geweest van de Jongsocialisten. Ik heb Luc Vandenbossche opgevolgd als voorzitter – ik denk in de jaren 1978-1979 – en dan heeft Willy Claes mij gevraagd of ik niet wilde deelnemen op congressen – ik was immers nogal een linkse kracht. We zaten gans in de clinch met Willy Claes, want het waren altijd zeer boeiende, inhoudelijk, rijk gestoffeerde discussies. Willy heeft mij dan in 1976 gevraagd– toen met de fusie: randoperaties, fusies van heel Vlaanderen en België – om mij kandidaat te stellen voor de gemeenteraad. Hij bood mij de 4de plaats aan, zodat ik zeker verkozen zou worden, want er waren genoeg kopstemmen en zelfs als ik maar weinig stemmen zou halen, zou ik nog steeds verkozen worden. Dus Willy Claes wil dat ik in de gemeenteraad kom. Ik heb daar dan ook in gezeten. Ik ben dan fractieleider geworden in die gemeenteraad en heb twee termijnen gedaan. Daarna, op het laatste van mijn tweede termijn, heb ik dan gebroken met de partij, omdat Steve Stevaert en Ernst Bujok, toen opkomende gasten, mij langs alle kanten gooiden bananenschillen onder mijn voeten gooiden. Zij wensten dat ‘vroeg socialisme' te hebben, vooral met veel verpakking en weinig inhoud. Toen heb ik gezegd: "Daar doe ik niet meer aan mee," en dan ben ik twee jaar apart gaan zitten in de gemeenteraad en heb ik twee jaar oppositie gevoerd. Ik versta mij nog altijd zeer goed met Willy. Ik vind Willy nog altijd een man die in Limburg enorm veel gedaan heeft voor de uitbouw van het socialisme, maar niet het socialisme zoals ik het zag, zoals ik het wilde dat het was. Dat is zo'n beetje mijn geschiedenis.