VRIJZINNIGE VERHALENAVONDEN
Freddy Mortier over ouders, sociaal-katholicisme, antiklerikalisme, atheïsme, godsdienstles en niet-confessionele zedenleer
Freddy Mortier: Mijn gezinssituatie: mijn ouders waren – hoe moet ik dat zeggen – sociaal-katholieken. Ik kom uit een arbeidersgezin. Mijn vader was huisschilder in loondienst. Hij had geen eigen bedrijf. Men kan het omschrijven als een beetje antiklerikaal. Het was een eigenaardige combinatie van sociaal katholicisme aan de ene kant en aan de andere kant een zekere mate van gezond antiklerikalisme. Voor de rest heb ik van hen geen impulsen gehad om op een of andere manier bij de vrijzinnigheid aan te sluiten of een atheïst te worden. Dat zat er zeker niet in.
Het enige wat ik van mijn vader heb overgehouden op dat vlak is een kwaliteit die compleet afwijkt van die van uw vader. Uw vader was politiek geëngageerd. Mijn vader is toen hij ongeveer zestien jaar was in de collaboratie terechtgekomen. Hij was arbeidsvrijwilliger. Hij heeft de oorlogsperiode meegemaakt en is achteraf ook veroordeeld voor collaboratie. Dat heeft die man werkelijk aangegrepen.
Het was een antifascist. Ik heb van hem nooit iets gehoord dat neigde naar bewondering voor Vlaanderen of voor nationalisme. De man heeft daar een hartsgrondige hekel aan politiek aan overgehouden, werkelijk hartsgrondig. Hij zei voortdurend: “Begin daar niet mee. Doe dat niet. Hou je daar ver vandaan.”
Mijn moeder was een huisvrouw. Op haar dertigste is zij blind geworden. Zij was progressief. Ze was blind en zat thuis. Bij haar was er ook geen bijzondere impuls in die richting.
Ze hebben me trouwens altijd vrijgelaten om te doen wat ik wou. Ik mocht zelf mijn school kiezen enzovoort. Het enige wat ze me niet hebben laten doen… in de lagere school moest ik wel godsdienst volgen. Er waren toen op die hele school trouwens maar twee mensen die zedenleer volgden. De ene was de zoon van de plaatselijke “koopuitbater” en de andere weet ik niet meer. Dat heb ik moeten doen en ik ben blij dat ik dat heb gedaan toen.
Ik moet zeggen dat ik toen al van al die verhalen met mirakels enzo – de blinden weer laten zien – dat ik daar geen barst van geloofde. Laat ons zeggen dat ik een beetje een congenitale scepticus ben. Dat scepticisme is in die mate blijven hangen dat ik het, zoals veel vrijzinnigen, soms lastig heb om te begrijpen hoe het komt dat er nog altijd zo veel mensen zijn die – ondanks alles wat men ondertussen weet over het christendom, over het katholicisme, over de wankele basis van de geloofsinhouden, ondanks het feit dat men weet dat men van Jezus van Nazareth ongeveer niets weet, ondanks dat men weet dat men dwaalt wanneer men hem beschouwt als eerste christen en dat Paulus de eerste christen was enzovoort –…geloven in een aantal zaken die verbonden zijn met een specifieke godsdienst. Of dat nu de islam, het christendom of een andere godsdienst is…; dat doet er eigenlijk niet toe. Ze getuigen niet gewoon van het feit dat ze geloven in een god, wat nog aannemelijk is voor mij.
Voor mij is dat iets dat gegroeid is vanuit een sceptische houding, gecombineerd met een sociale houding, want wat ik van mijn ouders wel heb overgehouden, is dat gelijkheid van kansen – ook initiatief is zeer belangrijk – een heel belangrijke kwestie is. Dat vind ik ook.