Vrijzinnige verhalenavonden
Jeanie Coosemans over familie, Brussel, katholicisme, doop, communie, cathecismus en Vilvoorde
Jeanie Coosemans: Ik stam uit een vrijzinnige familie. De directe familie kon bestempeld worden als zeer vrijzinnig, vooral mijn vader, die indertijd leerkracht was aan de toenmalige Normaalschool Karel Buls, een school waar absoluut geen godsdienst onderwezen werd. Toen was dat nog de school van de Stad Brussel. Als men in de omgeving aan kinderen vroeg: “Waar ga jij naar school?” en het antwoord was “Naar Karel Buls” – dat was de school van de duivel. Dat was ook de bijnaam van die school: “l’école du diable”. Toen was dat onder een en dezelfde directie, Franstalig en Nederlandstalig. Mijn opvoeding is eigenlijk wel vrijzinnig geweest. Maar naast die vrijzinnige opvoeding had ik eigenlijk een familie, langs beide zijden, waar het katholicisme nogal vrij diep ingedrongen was. Zodanig dat ik, eigenlijk omwille van de goede verstandhouding met de familie, gedoopt werd en dus lid werd van de katholieke gemeenschap en dat ik ook mijn plechtige communie heb gedaan. Dit was tegen de zin van mijn vader, die toen geen voet uit het huis heeft gezet. Hij was daar helemaal niet blij mee op de dag zelf. In die tijd hadden de ouders van de communicanten de dag na de communie een vrije dag. Want de kinderen hadden ook nog een tweede dag. Je had een modeshow op de eerste dag: de zondag en je had een tweede modeshow op maandag. De modeshow werd verdergezet op school. Je moest je gaan tonen op school. Ouders kregen vrij om met hun kinderen dat hele parcours te volgen. Mijn vader heeft die dag niet willen opnemen, die is toen gaan lesgeven. Tot het zijn toenmalige directeur ter ore gekomen was en die heeft mijn vader naar huis gestuurd. Hij heeft gezegd: “Aangezien het toch zo is, jouw plaats is bij je kind.” Ik wou daar niet zozeer deel van uitmaken, want het enige dat mij interesseerde was naar de Zoo van Antwerpen te gaan. Op school mijn schoon manteltje laten zien dat interesseerde mij niet.
Jimmy Koppen (interviewer): Maar vooraleer je naar de Zoo van Antwerpen kon gaan en je modeshow doen, moest je wel catechismus volgen?
Jeanie Coosemans: Ik moest catechismus volgen en dat gebeurde tweemaal per week in de kerk. Voor schooltijd gingen wij tweemaal per week naar de catechismus en we moesten daar ook goed presteren, want als je goed presteerde kreeg je een goede plaats in de kerk − niet alleen als communicant, maar ook de ouders kregen een goede plaats in de kerk. Dat was door weer en wind. Twee jaar aan een stuk moest je daar zijn en daarna kon je naar school gaan. En dan was het eindelijk zo ver. Zoals bij een goed toneelstuk had je ook een generale repetitie, op de zaterdag voor de plechtige communie. Degenen die dat meegemaakt hebben, zullen zich dat nog herinneren. Toen kwamen wij, arme dutsjes van de gemeentescholen, daar aan, allemaal fier over onze prestaties. Maar toen onze concurrenten van de katholieke scholen binnenwandelden, namen ze al die mooie eerste plaatsen in. En dan zaten wij daar te kijken van: “Wat nu? Waarom hebben wij dat allemaal gedaan?” Dat was nog niet alles, want als je katholiek bent, word je geboren als een dikke zondaar. Je moet gedoopt worden en je doet ook altijd alles kwaad en je moet gaan biechten om opnieuw een schone ziel te krijgen en dan kan je herbeginnen. En wij moesten dus ’s zaterdags gaan biechten. Ik was een twaalfjarig kind, niet-katholiek opgevoed. Ik was wel heel braaf elke week naar de kerk geweest, samen met een van mijn tantes, want je moest elke week een stempel op een kaart laten zetten en die moest je elke maand aan meneer pastoor afgeven. Ik moest dus gaan biechten en ik dacht: “maar enfin, wat moet ik hier nu gaan vertellen?” Ik had in mijn ogen niks verkeerd gedaan. “Er is dus iets dat niet klopt, bon, ik zal maar iets uitvinden”. Op dat moment heb ik gezegd: “Ik ga liegen”. Dat heb ik ook moeten doen want, ja, wat moest ik anders doen? En als twaalfjarige begin je dan toch na te denken.