Immaterieel cultureel erfgoed
CAVA deed onderzoek naar enkele vrijzinnig-humanistische feesten.
Jean Paul Van Bendegem getuigt over afscheidsrituelen
Iedereen zal het er wel over eens zijn dat afscheid nemen in het leven van een mens of een groep belangrijk is. Een liefdesrelatie wordt beëindigd en de betrokkenen nemen afscheid, een jongere neemt afscheid van de middelbare school, een jong gepensioneerde neemt afscheid van het bedrijf. En dan is er het ultieme afscheid waar we een aparte naam voor bedacht hebben, de dood, alsook voor de periode ervoor, het sterven. Iedereen zal het er ook wel over eens zijn dat dit specifieke afscheid op een fundamentele manier raakt aan een wereldbeschouwing en zingevingskader. Een kerkelijke dus religieuze begrafenis laat dat duidelijk zien. Daarom is het zo essentieel dat ook vanuit de vrijzinnigheid en de vrijdenkerij hierover nagedacht wordt. Wat ook gebeurt. Vrijzinnig humanistische afscheidsrituelen bestaan en vervullen een belangrijke rol. De meervoudsvorm in de vorige zin is een bewuste keuze want laat daar precies de eigenheid liggen van dergelijke rituelen. Daardoor kan ik niet verwijzen naar een typisch voorbeeld want dat is er niet. Het enige wat ik kan doen is iets te schrijven over generische kenmerken, wat het ritueel bijzonder immaterieel maakt.
Een fundamenteel kenmerk lijkt mij te zijn dat, hoe het ritueel ook ingevuld wordt, het te maken heeft met openheid. Waarom dat zo is, is eenvoudig: je wil rekening houden met de specifieke mens van wie afscheid genomen wordt. Vanuit vrijzinnig oogpunt gaat het om de volledige mens in zijn of haar eindigheid. Tijdelijkheid en niet de eeuwigheid komt centraal te staan. Ook het cyclische kent een belangrijke rol omdat ieder van ons afscheid neemt van anderen, goed wetende dat ooit van hem of haar afscheid zal genomen worden. Die verbondenheid-in-eindigheid bepaalt de grondstructuur van een vrijzinnig afscheidsritueel. Hoe dit concreet vorm krijgt heeft alles te maken met hoe de mens geleefd heeft, wat voor hem of haar van belang was, hoe men hem of haar heeft ervaren, bezig gezien, kortom, hoe hij of zij in het leven stond te midden van anderen. Dat houdt ook in dat de omgeving een belangrijke rol te spelen heeft, wat leidt in sommige afscheidsrituelen tot een bijzondere aandacht voor de architectuur van die omgeving. Doorgaans, vrij vanzelfsprekend, gaat het om een tijdelijke ruimte die na het afscheid ophoudt te bestaan. Dat in recente tijden de natuur hierin een centrale rol speelt mag niet verbazen. In een tijdsgewricht waarin de relatie mens-natuur dient herzien te worden is ook onze perceptie ervan fundamenteel aan het veranderen. Het lichaam van de overledene teruggeven aan de natuur is geen opheffen van de tijdelijkheid maar een transformatie naar een andere vorm.
Uit deze korte analyse volgt, denk ik, vrij snel de conclusie dat een humanistisch vrijzinnig afscheidsritueel niet mag gezien worden als een ‘geamputeerd’ religieus ritueel waar men, als het ware, alle passages over leven-na-de-dood heeft geschrapt. Eerder gaat het om de bijna paradoxale oefening om de dood het leven binnen te trekken en, hoe moeilijk het ook moge wezen, de dood een positieve invulling te geven. De dood kan niets zonder het leven, het leven wint aan kracht door het besef van de dood. Een slotbedenking bij deze laatste gedachte is dat zo’n visie vele andere levensbeschouwingen niet uitsluit zodat doorheen het afscheid de dialoog en het gesprek mogelijk wordt.