Pioniers van de vrijzinnig-humanistische zorg
Tania Ramoudt over de realiteit in een gevangenis
Lisa Dejonghe (interviewer): Krijg je soms geen negatieve reacties van de buitenwereld, want het idee leeft soms dat een gevangenis een hotel is?
Tania Ramoudt: Wij proberen dat te counteren door de realiteit mee te geven, een beetje uit te leggen hoe het eraan toegaat. Veel mensen vragen of ik geen schrik heb. Ik zeg dan: “Ik voel me veiliger erbinnen dan buiten op sommige plaatsen in Brussel.” Ik heb binnen nooit echt schrik gehad. Ik ben wel een paar keer opgesloten geweest, wat niet zo’n aangename ervaring is. Als we in de cel gaan, dan wordt het slot geblokkeerd en dan staat de deur op een kier. De deur kan niet in het slot vallen. Aan de binnenkant zijn er geen klinken. Je kan niet van binnen naar buiten. De deur staat dus op een kier. Normaal gezien brandt er een lampje, als we binnen zitten. Voor je de cel binnengaat, moet de cipier op een knopje drukken zodat er een lampje brandt. Op die manier weten ze dat er iemand is of dat de man op bezoek is of er iets is. Het is al een paar keer gebeurd dat ze me opgesloten hebben. Het enige moment waarop ik me echt niet op mijn gemak voelde, was toen ik van een Franstalige collega een mailtje had gekregen: “Er is iemand van Lantin, de gevangenis van Luik, naar Hasselt gestuurd. Kun je die gaan bezoeken?” Dat gebeurt weleens. Dat wordt onder de consulenten wel aan elkaar doorgegeven: “Iemand die ik volgde, is naar uw gevangenis gekomen. Wil je die eens gaan bezoeken?” Zonder verplichtingen gaan we ons dan gaan voorstellen: “Sofie heeft gevraagd om eens te komen kijken.” Als dat klikt, blijf je die man zien. Als hij liever geen bezoek heeft, is er geen probleem. Ondertussen had de man zelf ook al een rapportbriefje gestuurd. In Hasselt heb je ‘den twintig’. Dat is de sectie, de gang met hoge veiligheid. Daar zitten alle probleemgevallen: mannen die zware feiten hebben gepleegd en die lastig zijn, waar ze problemen mee hebben of die agressief geweest zijn. De cipiers die daar rondlopen zijn redelijke kleerkasten. Die man die van Lantin kwam, zat daar ook. Ik ga daarnaartoe en vraag of ik die man mag zien: “Geen probleem.” Ze doen die deur open; deur tegen en die man begint te vertellen. Ik zeg: “Sofie heeft me gestuurd.” De man begint te vertellen dat hij in Lantin een gijzeling heeft gedaan van het personeel en daarom op transfer is gestuurd naar Hasselt. Op het moment dat hij dat in het Frans aan het vertellen is, hoor ik dat de deur op slot gaat. Ik heb me omgedraaid, ik ben beginnen kloppen op de deur en riep: “Hallo, hallo, hallo.” Je moet weten dat dat een afdeling is waar alleen mannen zitten. Als ze daar een vrouwenstem horen roepen, weten ze dat er iets loos is. Ze kwamen de deur niet opendoen. Ik heb dan diep ingeademd, heb me omgedraaid en gezegd tegen de man: “Continuer, ga maar voort met je verhaal.” Maar dat is toch even… Ik had niet echt schrik, maar het gevoel en het idee dat je opgesloten zit en niet naar buiten kunt, als ik het zelf wil. Na tien minuten hoorde ik sleutels rammelen en ben ik terug rechtgestaan om te kloppen. “Hoe ze hebben je opgesloten?” “Ja,” zei ik toen. Ze hebben de pech gehad dat op dat moment Pascal, de adjudant, de hiërarchische overste, juist de afdeling binnenkwam. Hij heeft dat gezien. Ze hebben een serieuze sigaar gesmoord door het feit dat ze me hadden opgesloten. Ze zei: “Je hebt toch geroepen?” “Allez,” zei ze, “als je een vrouwenstem hoort, moet je gaan zien.” Dat zijn de pesterijtjes die sommige personeelsleden met ons durven uithalen. Er zijn er die het ook per ongeluk doen. Daar had ik echter wel het gevoel dat het met opzet gedaan was. Van het personeel krijgen we ook wel eens reacties: “Waar jij nu je tijd insteekt.” Bij sommigen kun je daarover discussiëren, maar bij anderen weet je dat het geen zin heeft. Je moet het dan gewoon van je af laten glijden. Het is belangrijk dat je het personeel aan je kant hebt, want zij moeten voor jou de deur opendoen. Op een bepaald moment was ik met de directrice daarover aan het praten. Ik zei: “Soms heb ik het gevoel dat ik drie paar fluwelen handschoenen moet aantrekken vooraleer ik iets gedaan krijg.” Ze zei: “Stop daarmee, je moet dat niet meer doen.” Je moet met het personeel ook verder. Als zij je beginnen tegenwerken… Ik moet zeggen dat ik met de meesten een heel goed contact had. Wij zijn er voor de gedetineerden, maar ook voor het personeel als het moet. Ik had ook wel een aantal personeelsleden die regelmatig op gesprek kwamen bij mij. Er waren zelfs directieleden die af en toe eens kwamen. We zaten achter het rooklokaal, ze zagen dus dat je thuis was. Ze sprongen dan weleens binnen om hun hart te luchten; dat het allemaal wat veel is.