VRIJZINNIGE VERHALENAVONDEN
Monica De Coninck en Lydia Deveen over niet-confessionele zedenleer, onderwijs, vrijzinnig, LEF en Danny Wildermeersch
Jimmy Koppen (interviewer): Is het bij dit soort ethische en maatschappelijke thema’s niet de rol van het onderwijs om die eerst aan te halen? Moeten de lessen zedenleer niet een soort burgerschap kweken? Is dat niet de functie van de lessen vandaag?
Lydia Deveen: Ja, maar ik denk dat dat niet voldoende is. De kinderen opvoeden in vrijzinnigheid, moet thuis gebeuren door de ouders, van kindsbeen af. Men moet daarvoor niet wachten op de lessen moraal of zedenleer. Je stopt de vrijzinnigheid zo in een hokje. Dat vind ik verkeerd. Ik vind dat het bij de ouders zelf moet gebeuren.
Jimmy Koppen (interviewer): De opvoeding moet inderdaad bij de ouders gebeuren, maar in de praktijk speelt de school een niet onbelangrijke rol. Moet je een stap verdergaan en zeggen, zoals bijvoorbeeld Patrick Loobuyck vorige week nog gezegd heeft: “We doen al die lessen moraal en godsdienst weg en maak er een overkoepelend vak levensbeschouwing van.”
Lydia Deveen: Dat is ook een mogelijkheid natuurlijk, maar ik geloof dat dat al zeer jong kan beginnen; die verdraagzaamheid. Het toeval wil dat ik vanmorgen naar het lentefeest van mijn jongste kleinzoon ben geweest. Hij is dus zeven jaar oud. De slogan van het feest was: “Mooi anders.” Het “anders zijn” is dus ook mooi. Dat is gaan naar de verdraagzaamheid van kindsbeen af; voor kinderen van zeven jaar. Het was een speech die zeer goed was, maar misschien wat te moeilijk voor die kinderen van zeven jaar.
Monica De Coninck: Ik wil daar eigenlijk wel op ingaan. Ik zit daar altijd met een zekere twijfel. Ik denk dat professor Wildemeersch – misschien is hij al op pensioen – van de universiteit van Leuven onderzoek heeft gedaan naar de rol van sociaal-cultureel werk. Hij zegt dat het belangrijk is dat je een basis legt, dat je “wortelt”, vergelijkbaar met de opvoeding van kinderen; dat je als individu in een familie en een stuk ook in het onderwijs heel duidelijke waarden meekrijgt en daarin een stuk evolueert. Op een bepaald moment – en dat is eigenlijk een soort bodem is, zodat je geen bodemloze ton bent – moet je dan echter wel zeggen: “Ik heb die waarden en ga vanuit die identiteit de dialoog aan met de buitenwereld; met andere levensbeschouwingen en religies.” Dat kan je dan eventueel bijsturen. Ik weet niet of mensen, jonge kinderen - je moet natuurlijk wel respect hebben voor elkaar – het allemaal blauw-blauw kunnen laten. Ofwel geven we verschrikkelijk veel. Ik weet niet – en nu denk ik vanuit het menselijk brein – of dat organiseerbaar is. Ik denk dat je misschien beter eerst een duidelijke inhoud krijgt en dat je die dan kritisch kunt bevechten in een latere levensfase, door ook met andere zaken in contact komen, in de plaats van “beter dan niets” of een “rommeltje”. Ik zeg het misschien te simpel.
Lydia Deveen: Het bevechten vind ik al jammer, als je de kinderen langzamerhand opvoedt met een houding van verdraagzaamheid. Ik pleit ook voor wederzijdse verdraagzaamheid. Men moet aanvaarden. Ik aanvaard dat iemand gelooft, maar die iemand moet aanvaarden dat ik atheïst ben. Er moet wederzijds respect zijn. Ik denk dat men de kinderen daar ook langzamerhand aan gewoon kan laten worden, als ze het zien bij de ouders en dat men zaken niet moet gaan bevechten.